hand Nederlands spreekwoordenboek
115 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `hand` aan de beterende hand zijn (=langzaam genezen, herstellen); aan de beterhand (=genezend, herstellend); aan de hand doen (=bezorgen); aan de hand van (=door middel van); aan de middelhand zitten (=niet eerst of laatst moeten spelen); aan de voorhand zijn/zitten (=voorrang hebben); aan handen en voeten gebonden zijn (=geen kant op kunnen)